verhalen

van mensen die migreerden naar of uit de Kempen, vroeger en nu

Regina Veloso de Veen

Brazilië – Beerse, 2008

In augustus 2008 vertrok ik met mijn Nederlandse man en onze kinderen naar Beerse. We lieten Belo Horizonte, een grote, bruisende Braziliaanse stad, achter ons. Beerse zou een tussenstop zijn, voordat we verder zouden trekken naar Nederland. Maar het liep anders: mijn man vond hier werk, en mijn kinderen en ik gingen naar school in Turnhout. Zo schoten we wortel in deze zandgrond.  In Brazilië werkte ik als verzekeringsmakelaar. Ik dacht dat ik in België mijn carrière weer kon oppakken zodra ik het Nederlands onder de knie had. Ik had nooit gedacht dat het zo moeilijk zou zijn. Na enkele jaren te hebben gewerkt in een verzorgingstehuis, werd ik ernstig ziek, zowel fysiek als mentaal. In die periode zag ik om me heen alleen maar mensen met een beter leven dan ik. Ik keek naar wat anderen hadden en niet naar wat ik zelf had. Toen begon ik te wandelen, en ik ben nooit meer gestopt. De natuur heeft me genezen, me geleerd wat dankbaarheid is, en toont me telkens weer de schoonheid van België. Wat ik van kinds af aan in Brazilië kende, vond ik nu in mijn nieuwe land. De natuur maakte België tot een thuis. Twee jaar geleden richtte ik een wandelgroep op: Pé Na Trilha, ‘met de voeten op het pad’. Hier ontmoeten mensen die Portugees spreken of leren, elkaar. Zo vinden ze steun en erkenning of oefenen ze de taal op een spontane manier. Dankzij onze wandelingen kan ik anderen helpen die soortgelijke ervaringen hebben als ik. Het geeft voldoening, omdat je iets bijdraagt: je deelt je taal en cultuur, en je voelt je onderdeel van de samenleving. Sinds dit jaar is onze wandelgroep erkend door Sport Vlaanderen. Daar ben ik ontzettend trots op! Nu leef ik zoals mijn vader het ons heeft voorgeleefd: droom groot en blijf dromen.

Bron: interview mei 2024

Marcel Van Deuren

Arendonk – Canada, 1953

In 1953 vertrokken Marcel en Jos, twee 22-jarige kameraden uit Arendonk, naar Canada. Ze reisden ernaartoe via Cherbourg, waar ze inscheepten op een omgebouwd oorlogsschip uit Hamburg dat richting Montreal voer. Daar namen ze de trein naar Ontario. In hun beloofde land Canada trokken de jongens van job naar job, en van huis naar huis. In januari 1954 stuurde Marcel wat foto’s naar het thuisfront en schreef: “Helemaal ingesneeuwd heb ik tijd om mijn huiselijke bezigheden te doen. Ik doen den afwas, misschien een week geleden dat het de laatste keer was. Ge ziet, het huis is vervallen maar met goede wil en wat tijd maakt Leo dat wel in orde.” Enkele maanden later hadden de jongens een nieuwe auto gekocht en berichtte hij daarover: “Onze nieuwe car, ik en de Jos en onze nieuwe huisgenoten, de vrouw Maria en haar kinderen August, Ila en Greta; daar hebben we weer een nieuwe thuis gevonden. Dat gaat tenminste toch beter dan zelf u pot te draaien.” Alweer een nieuwe thuis hadden ze gevonden. Het was een van de vele huizen die ze bewoonden vooraleer Jos en Marcel erin slaagden om in 1955 hun eerste boerderij te kopen, iets wat voor hen in de Kempen heel moeilijk zou zijn geweest. In Canada namen de jongens verschillende jobs aan in de landbouw, in de bieten- en tabaksteelt, en bij de bouw van pijpleidingen. Ze werkten ook aan de spoorwegen, waar ze in de treinwagons sliepen en aten, en voerden allerlei karweien uit die de Canadezen zelf niet wilden doen, zoals de treinsporen opkuisen nadat een losgebroken koe was overreden door een trein. Ze moesten doorzetten en overleven, en het duurde lang vooraleer zij de homestead hadden gevonden waar ze op hadden gehoopt toen ze waren vertrokken uit Arendonk.

Bron: interview met Marian Van Deuren, Frank Van Deuren, Jos Geudens, augustus 2022

Elaheh Keivan

Iran – Turnhout, 2019

Op 18 maart 2019 vertrokken mijn man en ik uit Teheran, Iran. We konden niet anders. We verlieten ons geboorteland, de plek waar we ons leven hadden opgebouwd. We hadden een huis, werk, familie en vrienden, maar we waren niet veilig. Met een toeristenvisum kwamen we in België aan, waar we een afspraak hadden met iemand die ons verder zou helpen om naar Canada te reizen. Canada leek ons een goede plek; mijn echtgenoot en ik spraken immers Engels. We vertrouwden de man en gaven hem alles wat we hadden, maar we werden bedrogen. Met lege handen en zonder plan bleven we achter. Plotseling werd België onze eindbestemming. Het moeilijkste was het achterlaten van mijn familie. Mijn moeder, broer en ik hebben altijd een ontzettend hechte band gehad. Zij waren mijn veilige haven, mijn thuis. Het doet pijn om zowel moeilijke als vreugdevolle momenten niet met hen te kunnen delen. Hoewel ik niet wist voor hoe lang ik Iran zou verlaten, nam ik van al mijn dierbaren iets mee: een trui die mijn grootmoeder voor mij breide, een jurk die mijn moeder naaide, een armband van mijn broer… Het is mijn meest kostbare verzameling. We hadden geen idee wat het betekent om ‘vluchteling’ te zijn. We waren weer veilig, maar de schok was zo groot, waardoor ik me die beginperiode als een soort waas herinner. We volgden Nederlandse lessen, verbleven in verschillende opvangcentra, stonden even op straat, logeerden een poos bij iemand, konden kort in iemands studio verblijven. Anderhalf jaar geleden kregen we eindelijk goed nieuws: we mochten in België blijven. Via het OCMW kwamen we in Turnhout terecht. In Iran was ik altijd aan het werk of aan het studeren. Niks doen was niets voor mij. Vanaf onze aankomst in België werkte ik als vrijwilliger bij  verschillende organisaties. Dankzij deze ervaringen vond ik mijn huidige job, mijn favoriete job: brugfiguur bij het CAW. Dit is de grootste kans die iemand me kon geven. Mijn eigen verhaal helpt me om het verhaal van anderen te begrijpen en empathie te tonen. Als ik zo het leven van zelfs maar één persoon een beetje gemakkelijker kan maken, ben ik tevreden. Nu heb ik hier vrienden, een netwerk, zinvol werk dat ik ontzettend graag doe. Tot enkele maanden geleden ging ik vaak terug naar Brussel, omdat ik me daar beter voelde. Nu niet meer, nu is Turnhout mijn thuis.

Bron: interview, juli 2024

Wincent Adamowicz

Polen – Wortel, 1951

Op 2 april 1951 arriveert Wincent Adamowicz in de Kolonie van Weldadigheid in Wortel, Hoogstraten, ook wel gekend als het ‘bedelaarsgesticht’. Enkele weken voordien was hij in Antwerpen veroordeeld tot 3 maanden ter beschikking van de regering wegens landloperij. Hij had geen papieren, maar woonde al 4 jaar in België. Daar kwam hij terecht nadat hij tijdens WO II, in dienst van het Poolse leger, heel Europa doorkruist was. In Polen had hij gewerkt als kleermaker, net als zijn vader, maar bij het uitbreken van de oorlog in 1940, werd hij verplicht om mee te gaan strijden. Eerst in Duitsland, dan Roemenië, daarna Zwitserland, Frankrijk, Engeland, Italië en België. Na de wapenstilstand mocht hij kiezen om in Engeland of België te blijven. Omdat hij in Antwerpen een vrouw had leren kennen, koos hij voor België. Hij ging terug aan de slag als kleermaker, maar had het moeilijk om een vaste job te vinden. Toen hij zijn kamer niet meer kon betalen, verwittigde zijn huurbazin de politie. Dat spijtige voorval leidde tot zijn veroordeling en onvrijwillige komst naar de Kempen, waar hij gedwongen zou worden om zijn leven verder uit te bouwen. Hoe het hem daarna vergaan is, weten we niet.

Bron: Project Dwaallichten, Rijksarchief Antwerpen-Beveren

Edoardo Ramos Anaya

Mexico – Zoersel, 1990

Ruim 34 jaar geleden begon mijn avontuur in Europa, toen ik de liefde volgde van Mexico naar Nederland. In Mexico ontmoette ik mijn eerste vrouw, een Nederlandse antropologiestudente. Twee jaar later keerde ze terug naar haar thuisland. Ik bleef achter, maar onze liefde overbrugde de afstand. Ze stuurde me een vliegticket, en ik besloot alles achter te laten voor een nieuwe toekomst. Nederland was een vreemde wereld voor me, maar ondanks de kou en de taalbarrière vond ik mijn weg. Ik werkte als ober en later in een postkantoor, maar mijn passie lag altijd bij theater en cultuur. Een bezoek aan het etnografisch museum in Leiden inspireerde me om in de museumwereld te werken. Dat leek toen onmogelijk, maar ik heb het waar gemaakt. Ik begon als gids en ontwikkelde artistieke projecten in verschillende musea, en intussen vond ik stabiliteit in mijn job als bewaker in de Turnhoutse musea. Mijn persoonlijke leven kende zijn ups en downs. Na een scheiding ontmoette ik Meta, een Belgisch-Nederlandse ingenieur, en verhuisden we naar Zoersel. Opnieuw moest ik vanaf nul beginnen. In de Kempen ontdekte ik al snel de schoonheid van het platteland. Ik leerde over de rol van België in mijn geboorteland en voelde me steeds meer thuis. Mijn passie voor verhalen en personages gaf me kracht en richting. Mijn fascinatie voor geschiedenis en cultuur leidde tot diepe inzichten en verbindingen. Ik ontdekte dat er veel verborgen verhalen zijn die verteld moeten worden. Personages zoals een Azteekse krijger creëerde ik om mensen te laten nadenken over de wereld en hun plek daarin. Mijn reis van Mexico naar Europa heeft me gevormd tot wie ik ben. Via verhalen en personages deel ik mijn cultuur en inspireer ik anderen. Mijn lach en mijn passie brengen mensen samen. Binnenkort ga ik verhalen vertellen in Brussel en Nederland, en ik hoop nog meer mensen te inspireren met mijn reis, mijn land en mijn verhaal. 

Bron: interview mei 2024

Maria van Hongarije

Hongarije – Turnhout, 1526

Maria van Hongarije, geboren in 1505 in Brussel, was een belangrijke figuur in de geschiedenis van de Habsburgse Nederlanden. Als dochter van Filips de Schone en Johanna van Castilië groeide ze op te midden van een machtige dynastie. Ze werd opgevoed in Mechelen, aan het hof van haar tante Margaretha van Oostenrijk. Toen ze amper een jaar oud was, werd ze al uitgehuwelijkt aan de toekomstige Lodewijk II van Hongarije. Als meisje van acht vertrok ze naar Maximiliaans hof in Wenen. In 1522 trouwde ze met Lodewijk, die inmiddels meerderjarig was geworden en ging ze in Hongarije wonen. Toen haar man vier jaar later stierf, keerde ze terug naar de Nederlanden. Haar broer keizer Karel V stelde haar daar aan als zijn plaatsvervanger en in die hoedanigheid verbleef ze regelmatig in het kasteel van Turnhout, een centrum van bestuurlijke en culturele activiteiten. Ze was een gepassioneerde verzamelaar van boeken en manuscripten, waaronder werken uit de beroemde Bibliotheca Corviniana van koning Matthias Corvinus van Hongarije. Door die kostbare werken naar Turnhout te brengen, zorgde Maria voor een unieke culturele verbinding tussen Hongarije en de Nederlanden. Vanuit Turnhout onderhield ze een uitgebreide briefwisseling met haar broer Ferdinand en andere belangrijke figuren van haar tijd. Haar kasteel diende als een centrum van bestuurlijke macht en intellectuele uitwisseling, en haar impact op de regio was aanzienlijk. Ze bevorderde culturele banden en droeg bij aan de politieke stabiliteit en administratieve efficiëntie van de Habsburgse Nederlanden.

Bron: Rik Hoekstra, Maria van Oostenrijk, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/hongarije [13/01/2014]; Gabriella Wittlinger, “Interconnections: Hoofdstukken over de historische betrekkingen tussen Hongarije en België” (pp. 35-51)

Joris Van Geel

Oevel – Congo, 1648

Adriaan Willems, aka Pater Joris Van Geel, vertrok in 1648 als missionaris naar Congo, waar hij enkele jaren later zou sterven. Hij werd geboren in een bescheiden boerengezin in Oevel en trad in 1642 toe bij de Kapucijnen in Leuven. In 1648 vertrok hij met zeven andere paters naar Spanje om van daaruit verder te reizen naar Congo. Het zou nog drie jaren duren vooraleer hij met slechts één andere pater, Emanuel Van Veurne, voet aan wal zette in Mpinda, op 29 juni 1651. Zoals vele andere missionarissen werden beide mannen getroffen door malaria. Emanuel bezweek aan de ziekte, maar Joris wist te herstellen. Op verschillende plaatsen in Congo deed Joris wat van hem verwacht werd: hij doopte zoveel mogelijk mensen als hij kon en bekeerde hen tot ‘het ware geloof’. Die kerstening was dikwijls oppervlakkig want vele Congolezen bleven trouw aan hun eigen tradities en rituelen, zeer tegen de zin van koning Garcia II, die de afgodendienst had verboden en missionarissen en ambtenaren aanmoedigde om afgodsbeelden te vernietigen. Dat deed Joris Van Geel ook toen hij eind november 1652 halt hield in het kleine christendorpje Ulolo. Daar vond hij een grote groep dorpelingen, inclusief het opperhoofd, verzameld in de hut van de lokale tovenaar. Ze hielden daar een ‘heidense’ bijeenkomst, die Joris onmiddellijk probeerde stop te zetten. Hij maakte een vuur en wierp daar alle afgodsbeelden in. Jammer genoeg vloog ook de hele hut in brand. Als reactie vielen de tovenaar en zijn volgelingen Joris aan met stenen, stokken en knuppels. In precaire toestand werd hij naar een nabijgelegen dorp gebracht, waar hij verzorgd werd door een pastoor. Na twaalf dagen bezweek hij aan zijn verwondingen.

Bron: Hildebrand, P. Joris Van Geel: een Vlaamsche martelaar in Oud-Kongo: studie over zijn leven en zijn historisch midden. Tielt, Lannoo, 1933.

Ilonka Csépe

Hongarije – Turnhout, 1947

In 1947, op negenjarige leeftijd, verliet ik Hongarije voor wat slechts zes maanden zouden zijn, maar uiteindelijk mijn hele leven in België werd. Ik werd geboren in Rakos Szent Mihaly, een buitenwijk van Boedapest, en mijn jeugd kende vele verhuizingen en ontberingen door de oorlog en het tekort aan voedsel. Toen de Russen arriveerden, vluchtte mijn moeder met haar vier kinderen naar mijn tante, waar we in erbarmelijke omstandigheden leefden in het huis van mijn tante. Wij mochten de keuken en de woon-slaapkamer gebruiken, maar de Russen hadden er allerlei vuile spullen en kleren achtergelaten, en die zaten vol luizen en vlooien. In 1947 vertrok ik naar België via Wenen en Zwitserland, waar we warm werden ontvangen door Hongaars sprekende priesters. Toen we in Antwerpen arriveerden, werden we opgewacht door een lange rij zingende meisjes. Dat vond ik heel mooi. We sliepen in een klooster en mochten ons goed wassen, vooraleer we door een dokter werden nagekeken. Met de tram reisde ik daarna naar Turnhout en daar belandde ik bij de gastvrije familie Driessen, die me de kans gaf mode te studeren tot mijn 18de. Na mijn studies zorgde ik voor mijn pleegouders en ontmoette ik Lowie, met wie ik trouwde en drie dochters kreeg. Dankzij mijn Belgische nationaliteit kon ik mijn moeder in Hongarije bezoeken toen ze heel ziek werd. Andere Hongaren mochten dat niet omwille van het communistische regime. Op haar stierfbed lagen al mijn brieven naast haar. Ik was verbaasd dat ze over alles kon meepraten wat er in mijn leven gebeurd was. Met mijn zussen en nichtjes heb ik nog steeds contact. In het zuiden van Hongarije, aan het Balatonmeer, bouwden mijn man en ik een vakantiehuis, waar we jarenlang onze zomers hebben doorgebracht. De kleinkinderen gaan daar nu nog steeds naartoe. Hoewel mijn leven zich in België afspeelde, bleven mijn Hongaarse wortels belangrijk. Ik spreek nog steeds Hongaars en heb mijn dochters de taal geleerd. Mijn kleinkinderen spreken het niet meer, maar ze weten wel waar ze vandaan komen. Mijn verhaal is een reis van aanpassing, liefde en dankbaarheid voor de kansen die België mij bood.

Bron: interview juni 2024

keyboard_arrow_up