Oevel – Congo, 1648
Adriaan Willems, aka Pater Joris Van Geel, vertrok in 1648 als missionaris naar Congo, waar hij enkele jaren later zou sterven. Hij werd geboren in een bescheiden boerengezin in Oevel en trad in 1642 toe bij de Kapucijnen in Leuven. In 1648 vertrok hij met zeven andere paters naar Spanje om van daaruit verder te reizen naar Congo. Het zou nog drie jaren duren vooraleer hij met slechts één andere pater, Emanuel Van Veurne, voet aan wal zette in Mpinda, op 29 juni 1651. Zoals vele andere missionarissen werden beide mannen getroffen door malaria. Emanuel bezweek aan de ziekte, maar Joris wist te herstellen. Op verschillende plaatsen in Congo deed Joris wat van hem verwacht werd: hij doopte zoveel mogelijk mensen als hij kon en bekeerde hen tot ‘het ware geloof’. Die kerstening was dikwijls oppervlakkig want vele Congolezen bleven trouw aan hun eigen tradities en rituelen, zeer tegen de zin van koning Garcia II, die de afgodendienst had verboden en missionarissen en ambtenaren aanmoedigde om afgodsbeelden te vernietigen. Dat deed Joris Van Geel ook toen hij eind november 1652 halt hield in het kleine christendorpje Ulolo. Daar vond hij een grote groep dorpelingen, inclusief het opperhoofd, verzameld in de hut van de lokale tovenaar. Ze hielden daar een ‘heidense’ bijeenkomst, die Joris onmiddellijk probeerde stop te zetten. Hij maakte een vuur en wierp daar alle afgodsbeelden in. Jammer genoeg vloog ook de hele hut in brand. Als reactie vielen de tovenaar en zijn volgelingen Joris aan met stenen, stokken en knuppels. In precaire toestand werd hij naar een nabijgelegen dorp gebracht, waar hij verzorgd werd door een pastoor. Na twaalf dagen bezweek hij aan zijn verwondingen.
Bron: Hildebrand, P. Joris Van Geel: een Vlaamsche martelaar in Oud-Kongo: studie over zijn leven en zijn historisch midden. Tielt, Lannoo, 1933.